Vanuit mijn hoekje kan ik alles goed zien. Rondom heb ik uitzicht op een guur buiten door de lage, licht beslagen geruite ramen. Het typische interieur van een pannekoekenrestaurant omringt me: donker hout, rood-wit geblokte tafelkleedjes, koperen potten en pannen aan het plafond. Het is februari, half vier ‘s middags en ik zit met een coming of age-roman op een stapel kussens in een houten hoekbank. De tent is nagenoeg leeg; zachte radiomuziek vult de ruimte.
DE STAD – ALLEEN SAMEN (DEN HAAG)
Met sjaals nog om hun nek – de jas van het meisje nog aan – gaat het stelletje zitten. Hoofden gebogen. Witblauw licht beschijnt hun gezicht en flikkert in hun ogen. Licht dat fel afsteekt tegen de warme gloed van het kaarsje op de ronde tafel. Wat zouden ze zijn? Twintig? Samen liepen ze zo-even het sfeervol verlichte grand café binnen en streken neer in de bruinleren bank. Na nog geen tien seconden kwamen de telefoons uit de jassen tevoorschijn.