Vanuit mijn hoekje kan ik alles goed zien. Rondom heb ik uitzicht op een guur buiten door de lage, licht beslagen geruite ramen. Het typische interieur van een pannekoekenrestaurant omringt me: donker hout, rood-wit geblokte tafelkleedjes, koperen potten en pannen aan het plafond. Het is februari, half vier ‘s middags en ik zit met een coming of age-roman op een stapel kussens in een houten hoekbank. De tent is nagenoeg leeg; zachte radiomuziek vult de ruimte. Mijn wandelschoenen liggen in een dun laagje zand onder mij en ik krul mijn in dikke sokken gestoken tenen over het onderstel van de tafel. De bank kraakt terwijl ik mijn benen uitstrek. Voor mij staat een half opgegeten punt appeltaart met slagroom en een Irish coffee. Beide had ik wel verdiend.
Met een mond vol appelbaksel ben ik net weer verzonken in mijn boek over een groepje studenten met tragische levensverhalen en onmogelijke liefdesverwikkelingen, wanneer links van mij het deurbelletje rinkelt. Een koude windvlaag vangt mijn benen. Naar binnen stapt een man van een jaar of vijfenveertig, met in zijn kielzog een vijfde- of zesdegroeper. Sjaals, mutsen en handschoenen worden af- en uitgedaan en op het tafeltje voor dat van mij neergelegd. De frisse geur van het bos hangt nog om hen heen en kruipt mijn neus binnen. Stil gaan ze zitten, kijken eens om zich heen en werpen een blik op de kaart op tafel.
Van boven mijn boek bekijk ik hun zoektocht luttele seconden. Duidelijk vader en zoon. Een meisje met een schort komt bij ze staan met een blocnote en pen. ‘Wat kan ik voor jullie doen?’
‘Nou… Waar heb jij zin in?’ vraagt de man aan zijn zoon.
De jongen fronst zijn blonde wenkbrauwen boven de kaart, waarna ze al snel omhoogschieten en hij vol overtuiging zegt: ‘Eentje met appel en spek!’
‘Briljante keus. Voor mij hetzelfde, alsjeblieft.’
De serveerster pent ijverig bestelling en drankjes neer en vertrekt met een glimlach. Mijn ogen gaan weer even naar mijn pagina, maar focus vinden doe ik niet, omdat ik het gesprek dat volgt wel lijk te móeten volgen. Een mij onbekende fascinatie ontspruit in mij en groeit met de seconde.
‘Zo. Ben jij helemaal niet moe?’ vraagt pa.
De jongen kijkt even naar buiten en dan weer naar zijn vader.
‘Na je training gisteren en je lange schooldag? Je had ook gym vandaag, toch?’
‘Ja. Maar we hebben niet echt veel gedaan. De meester was ziek, dus juf Annemiek had een spelletje bedacht. Maar je moest steeds wachten op je beurt.’
‘O. Dus het valt wel mee met de moeheid?’
‘Ja.’ De jongen probeert een gaap te verbergen, maar slaagt maar half. Vluchtig knippert hij met zijn vochtige ogen.
‘Hoe was het met Sanne vandaag?’
‘Wel goed, denk ik. Ze moest maar één keer huilen vandaag.’
‘Ah.’ De man krabt zachtjes aan zijn slaap met zijn middelvinger. ‘Hoe vond je het eigenlijk om te horen dat haar ouders gaan scheiden?’
Daar is de frons weer, een lichte dit keer. ‘Best wel rot voor d’r.’ Een paar seconden lang kijkt hij naar het servet in zijn handen. ‘Ze waren net verhuisd. Nou moet ze wéér weg. En ze weet niet eens bij wie ze wil wonen.’
‘Ja, dat is niet leuk voor haar. Wel verdrietig, hè?’ Stilte.
Naast me rinkelt de deurbel weer. Een jong stel komt het restaurant binnen en verdwijnt uit het zicht achter de houten balustrade van mijn zitje.
‘Toen we Sanne en haar moeder laatst op straat zagen, was er niets aan de hand. Ze lachten de hele tijd.’ De zachte stem van de jongen klinkt onnatuurlijk wijs voor zijn leeftijd.
‘Ja, lieverd. Dat is zo. Maar weet je, soms kun je niet zo goed aan iemands buitenkant zien of ze zich wel echt blij voelen. Soms houden mensen zich een beetje groot, of kunnen ze op dat moment net wel even lachen, ondanks narigheid die ze misschien hebben in hun leven.’
‘Ja.’ Het kind wendt zijn hoofd af, kijkt naar wat passendere mensen buiten en draait zich dan weer richting zijn vader. ‘Net als toen Tommie doodging. Toen moest ik ook lachen die ene keer met Luuk, dat er melk uit zijn neus kwam. Weet je nog?’ Hij grinnikt en zoekt de ogen van zijn vader.
De man glimlacht. ‘Natuurlijk weet ik dat nog, dat was hilarisch. Luuk vond het iets minder grappig, weet je dat nog?’
‘Ja…’ zegt de jongen schaapachtig, met nog altijd een brede lach op zijn met sproeten bedekte gezicht. De lach maakt langzaam plaats voor groeiend besef. ‘Maar ik was toen wel heel verdrietig, om Tommie. Misschien was dat ook wel aan de hand met Sanne’s moeder.’
‘Ja, denk je dat?’ De man legt zijn ellebogen op tafel. Ik kijk weer naar het gezicht van de jongen en voel me plotseling net een toeschouwer bij een tenniswedstrijd.
‘Misschien. Ik ga haar wel missen als ze naar een andere school moet.’ Het servetje is inmiddels een bootje.
‘Natuurlijk zou je haar missen. Jullie zijn al zo lang vrienden. Maar laten we eerst maar even afwachten hoe het gaat lopen, hè vriend?’ Een dienblad met drankjes houdt stil bij hun tafel.
‘Haar moeder blijft in hetzelfde huis wonen, dus ik hoop dat ze bij haar moeder blijft.’
Terwijl de serveerster wegloopt, neemt de jongen een grote slok van zijn cola.
‘Lekker?’
Het joch knikt.
De man knipoogt naar zijn zoon. ‘Mooi. O, daar komen onze pannekoeken ook al aan.’
Met een mengeling van weemoed, vertedering en verwarring die ik niet kan plaatsen, doe ik mijn best mijn ogen verder in mijn boek te houden. Vader en kind, aan de pannekoek met appel en spek. Pratend en delend, met open hart. Gesneden koek voor de twee, zo lijkt het. Ik ga wat verzitten op het kussen – gevoelloze bil – neem nog een slok van mijn Irish coffee en voel de whisky door mijn keel omlaaggaan. Een warme gloed verspreidt zich in mijn borst.